Wist
je dat Rameau pas na zijn 50e een succesvolle componist werd? En dat het werk
een acte de ballet is – niet toevallig gezien de grote populariteit van
de dans in het Frankrijk van de 18e eeuw? En wist je ook dat er tijdens zijn
leven een langdurige ruzie was tussen de lullistes (de aanhangers van de
conservatievere muziek van Lully) en de ramistes (de fans van Rameus modernere
stijl)? Ontdek dit en alle andere geheimen achter Rameau en zijn heerlijke Pigmalion
via het online verhaal vol muziek- en videofragmenten.
Je luistert naar Jean-Philippe Rameau, Pigmalion, Ouverture, Les Arts Florissants, William Christie, 1992.
0:00
/
0:00
Start audio now
Rameau – Pigmalion (1748)
Pigmalion is
een acte de ballet van Jean-Philippe
Rameau (1683-1764). De acte de ballet was
als genre populair tijdens de productiefste jaren van Rameaus lange leven. Het
gaat om een eenakter met opera-allures, en met veel aandacht voor dans. Het
verhaal gaat terug op een van de Metamorfoses
van de Romeinse dichter Ovidius. In vijf scènes – waarvan twee in monoloog,
twee in dialoog en één zonder tekst – wordt het verhaal verteld van de
beeldhouwer die verliefd wordt op zijn eigen creatie.
Wie
was Rameau? Wat weten we over zijn leven? Wat kunnen we zeggen over zijn
composities, over zijn theoretische werken? Hoe zag de culturele context eruit
in de eerste helft van de 18e eeuw? En wat doet ons zeggen: ‘Pigmalion is het werk van een meester'?
Veertig
jaar lang bleef Rameau relatief anoniem. Hij groeide op in Dijon en trok naar
andere Franse steden. Maar als je het wil maken in Frankrijk, ga dan naar
Parijs. Met twee donderslagen stond hij plots in de schijnwerpers. Eerst een
monument van een muziektheoretisch werk (1722), en elf jaar later een monument
van een opera (Hippolyte et Aricie, 1733). Wat weten we over deze Jean-Philippe
Rameau? Wat betekende zijn theoretisch werk voor de muziekwereld? Op welke
manier was zijn klaviermuziek innovatief? Schreef hij ook kerkmuziek? En is hij
terecht vooral bekend als componist van opera’s?
Rameau
werd geboren in Dijon in 1683, ongeveer anderhalf jaar voor Johann Sebastian
Bach. De kleine Jean-Philippe groeide op in een muzikaal milieu. Vader Jean
Rameau was organist in verschillende kerken in Dijon. Waarschijnlijk onderwees
hij zijn zoon in muziek en orgelspel. Mogelijk heeft ook moeder Claudine de
Martinécourt aan die muzikale opvoeding bijgedragen. Jean en Claudine kregen
elf kinderen, van wie naast Jean-Philippe minstens ook Claude (organist) en
Catherine (muzieklerares) professionele musici werden.
Rameaus
muzikale loopbaan bleef lange tijd in de knop. Over de eerste veertig jaar van
zijn leven is weinig bekend. Hij fladderde als organist van de ene positie naar
de andere. Naast aanstellingen in Dijon, werkte hij ook in Avignon, Lyon en
Clermont-Ferrand. Even was hij ook in Italië, en in Parijs, waar de
orgelvirtuoos Louis Marchand het mooie weer maakte.
Rameau
zag zichzelf niet louter als organist. Zijn ambities lagen verder. Maar voor
iemand die nu de reputatie heeft een van Frankrijks grootste componisten te
zijn, is de stilte van de eerste veertig jaar merkwaardig. Toen Rameau dan toch
voor het voetlicht kwam was het niet met een compositie, maar met een
theoretisch werk (Traité de l’harmonie,
1722). Toch had hij al klaviermuziek gepubliceerd. Met later nog andere
uitgaves op dat front leek Rameau op weg naar een reputatie als klaviervirtuoos
en theoreticus. Tot hij in 1732 in Parijs – waar hij sinds de uitgave van de Traité woonde – Jephté van Michel pignolet de Montéclair beleefde. Hij was zeer
onder de indruk van deze tragédie en
musique. Een jaar later maakte Rameau een spectaculaire entree in de
operawereld met Hippolyte et Aricie.
1733
was het jaar waarin Rameau furore maakte met Hippolyte et Aricie. Hij was een week voor de première (1 oktober)
vijftig geworden. Het werk markeert het begin van een onwaarschijnlijke
carrière als operacomponist. In de komende dertig jaar zal Rameau nog een grote
hoeveelheid ‘dramatisch werk’ produceren. In een eerste periode (tot 1739)
levert hij meesterwerk na meesterwerk af, met onder meer Castor et Pollux en Les Indes
galantes. In een tweede periode (tot 1751) wordt hij zo mogelijk nog
productiever, met onder meer de komische opera Platée (die hem een positie aan het koninklijk hof oplevert) en Pigmalion. In een derde en laatste
periode lijkt Rameaus werkkracht wat af te nemen. Hij componeert een laatste
keer een tragédie lyrique, die echter
tijdens zijn leven niet meer op de planken komt: Les Boréades.
Je luistert naar Jean-Philippe Rameau, Hippolyte et Aricie, Ritournelle, Ensemble Zaïs, Benoît Babel, 2014.
0:00
/
0:00
Start audio now
‘Vreselijk lawaai’
De
première van Hippolyte et Aricie in
1733 was de start van een langdurige ruzie tussen de zogenaamde lullistes (ook wel les Anciens, muzikale conservatieven die de ‘Franse’ muziek van
Lully als het hoogste goed wilden beschermen) en de ramistes (ook wel les
Modernes, fans van de frisse muzikale stijl van Rameau). De ramistes werden soms ook ramoneurs genoemd (‘schoorsteenvegers’),
wat wel iets zegt over de heftigheid waarmee de partijen tegenover elkaar
stonden.
De lullistes vonden dat Rameaus muziek te
dominant was tegenover de actie en de woorden. Of zoals een getuige het
schreef: ‘Ik haat ze, die nieuwe opera’s. Het is een vreselijk lawaai, je wordt
er duizelig van.’ De ruzie zou nog zes jaar aanhouden, met hoogtepunt bij de
première van Dardanus in 1739. Later
kwam er nog de Querelle des Bouffons,
een vergelijkbare polemiek.
Je luistert naar Jean-Philippe Rameau, Le berger fidèle, Récit en Air plaintif, Karine Deshayes, Les Musiciens de Monsieur Croche, 2004.
0:00
/
0:00
Start audio now
Motetten en cantates
Rameau
was eerst organist. Gezien zijn latere productiviteit is het verbijsterend dat
hij geen enkele orgelcompositie afleverde. Maar in zijn werkenlijst zijn wel de
sporen te vinden van zijn job als kerkmusicus.
Erg
veel is er niet. Er zijn vier grands
motets, waarvan dan nog twee onvolledig. Toen na de dood van Rameau de
organisatoren van verschillende herdenkingsdiensten in zijn werkenlijst op zoek
gingen naar gepaste religieuze muziek, vonden ze niets geschikts. Ze moesten
zich behelpen met het aanpassen van fragmenten uit opera’s, aangevuld met
muziek van anderen.
Rameau
was in Parijs aan het begin van de nieuwe eeuw in contact gekomen met Franse
cantates zoals van de Franse André Campra. Tussen zijn eerste en zijn tweede,
definitieve verblijf in Parijs schreef Rameau enkele wereldlijke cantates,
zoals Orphée en Le berger fidèle.
Luister
naar Les cyclopes van Rameau. Het
komt uit het tweede boek met klavecimbelmuziek, uit 1724. Rameau presenteert
daarin twee suites. De eerste suite lijkt nog wat conservatief in opzet,
beginnend met een traditionele Allemande.
De tweede suite bevat uitsluitend karakterstukken, met titels als La Joyeuse en L’Entretien des Muses. Tegen het eind verschijnt dan Les cyclopes. Je voelt dat Rameau hier
zijn virtuoze kunnen wil etaleren. Dat valt nog meer op als je het stuk ziet
spelen: Rameau gebruikt de handen als trommelstokken op het klavier. Dat zegt
hij zelf in de inleiding: ‘Les mains sont entr’elles le mouvement consecutif
des deux baguettes d’un tambour’. Nog trotser is hij op een nieuwigheidje (‘il
n’en a point encore paru de la sorte’): de linkerhand die over de rechterhand
springt.
Je luistert naar Jean-Philippe Rameau, Dardanus, Lieux funestes, où tout respire, Cyrille Dubois, Orfeo Orchestra, György Vashegyi, 2021
0:00
/
0:00
Start audio now
Dramatisch
Rameau
is beroemd omwille van zijn theoretische geschriften. Zijn klavecimbelmuziek is
erg geliefd – niet alleen bij klavecinisten: ook pianisten hebben het vandaag
op hun repertoire. Maar zijn naam is toch het meest verbonden met een grote
hoeveelheid ‘dramatisch werk’. Die term mogen we vrij letterlijk nemen, want
een belangrijk deel van Rameaus aandacht ging naar de tragédie. Er zijn er zeven geteld.
Drie
van de zeven heeft hij zelf nooit op de planken gezien. Van de vier andere
heeft hij Dardanus en Zoroastre later zo grondig bewerkt dat
het zowat nieuwe werken werden. Toen Rameau in 1744 de herziene versie van Dardanus publiceerde, stond er dus niet
toevallig nouvelle tragédie op de
titelpagina. Het zijn intensieve werken, met veel muzikale verbeelding, rijke
harmonie en expressieve kracht.
Waaraan
ging Rameaus energie op in de eerste veertig jaar van zijn leven, als je ziet
hoe hij vanaf dan pas, en zelfs nog het meest vanaf zijn vijftigste, zo
productief werd? Mogelijk maakte hij van zijn tijd aan het orgel gebruik om
grondig inzicht te verwerven in ‘de mechaniek van de muzikale toonspraak’.
Opvallend is alleszins, dat zijn Traité
de l’harmonie (1722) uiterst grondig doordringt tot in het kleinste
radertje van de harmonische theorie. Hij bracht orde en helderheid in de
principes van de harmonie, dacht daarbij door op concepten als ‘grondnoot’ (son fondamental), ‘drieklank’ en
’septiemakkoord’, vergemakkelijkte het noteren van akkoordopeenvolgingen. Hij
wist in latere werken gedetailleerd aan te tonen hoe dissonantie (displacement) en consonantie (repose) de basisdynamiek van de muzikale
mechaniek uitmaken.
Je luistert naar Jean-Philippe Rameau, Castor et Pollux, Tristes apprêts, Yves Rechsteiner, orgel, 2010.
0:00
/
0:00
Start audio now
Alle mooie liedjes
Rameau
beleefde zijn topjaren in het zevende decennium van zijn leven. In 1745
realiseerde hij vier werken voor het toneel. Twee daarvan waren voor het
koninklijk hof bestemd. Zo populair werd Rameau, zijn werken werden zo vaak
uitgevoerd, dat een regel werd uitgevaardigd: per seizoen mochten niet meer dan
twee opera’s van Rameau geprogrammeerd worden.
Rameaus
persoonlijkheid leren kennen is lastig. Er zijn weinig persoonlijke documenten.
Er wordt gezegd dat hij niet zo’n gezellig karakter had.
Tijdens
het werk aan Les Boréades in 1763
wordt hij ziek. Drie weken later sterft hij. Nog net daarvoor was hij door de
koning in de adelstand verheven. Althans, de papieren lagen klaar. Zijn
appartement blijkt sober bemeubeld, en er staat één instrument: een klaveimbel
in slechte staat. Aan Rameaus liedje is een einde gekomen.
Rameau
is barok. Het woordje ‘barok’ werd ontleend aan de juweliers, die het
gebruikten om een onregelmatig gevormde parel mee aan te duiden. Later werd het
woordje door sommigen gebruikt om met een zeker dedain terug te kijken op een
tijd waarin – volgens die ‘sommigen’ dan – kunst, ook de muziek, grotesk en
overladen was.
Rameau
is Franse barok. Franse barok is anders dan Duitse barok. Wat maakt Rameau zo
Frans? Wat was de context in zijn geboortestad Dijon? Hoe ging het eraan toe in
Parijs? Door wie werd Rameau ondersteund? Wat is zijn nalatenschap aan de
muziekwereld?
Je luistert naar Jean-Philippe Rameau, Les Fêtes d’Hébé, Revenez, tendre amant, Cyril Costanzo, Les Arts Florissants, William Christie, 2014.
0:00
/
0:00
Start audio now
Dijon
Rameaus
geboortestad Dijon was lange tijd een van de belangrijkste Franse steden. De
Bourgondische hertogen hielden er hof, wat natuurlijk allerhande kunstenaars
aantrok. Ook Hendrik Arnaut van Zwolle woonde er in het midden van de 15e eeuw.
Van Zwolle was de schrijver van het eerste traktaat over de bouw van onder meer
klavecimbels en orgels.
Maar
toen Frankrijk het hertogdom annexeerde, begon voor Dijon een tijd in de luwte.
De herleving kwam er pas tweehonderd jaar later, in de tijd van Lodewijk XIV.
Dijon kreeg opnieuw meer economische en culturele relevantie. De familie Rameau
droeg aan het begin van de 18e eeuw in niet geringe mate bij aan het muzikale
klimaat in Dijon. Zeker drie Rameaus waren organist aan verschillende kerken,
en een van die Rameaus stichtte in 1725 de Académie
de Musique.
Je luistert naar Jean-Philippe Rameau, Zoroastre, Ouverture, Les Talens Lyriques, Christophe Rousset, 1997.
0:00
/
0:00
Start audio now
Parijs, Parijs
Parijs
is beter dan ik dacht’, zingt Herman van Veen. Ook Rameau wist dat het in
Parijs beter was. Hij was er als twintiger al geweest, aangetrokken door het
meesterschap van organist Louis Marchand. Rameau logeerde tegenover het
klooster van de Grands Cordeliers, in
de buurt van de kerk waar Marchand organist was. Hij volgde Marchand op als
organist aan het Collège Louis-le-Grand.
Maar
pas vanaf zijn definitief terugkeren naar Parijs in 1722 deed de stad voor hem
ook wat hij ervan verwachtte: klappen op vuurpijlen geven. Om het als
getalenteerde musicus te maken in Parijs was alles voorhanden. Musici,
instellingen, toneelhuizen, operahuizen, mecenassen, instrumentenbouwers,
uitgevers … Precies omwille van het contact met zijn uitgever, ten tijde van de
Traité de l’harmonie, was Rameau naar
Parijs gekomen. Om er vervolgens nooit meer weg te gaan.
In
Frankrijk ging koninklijke macht gepaard met centralisme op politiek,
administratief en cultureel gebied. Alles vertrok en eindigde bij de koning. In
dat opbouwen van koninklijke macht speelden kunst en muziek een grote rol. In
Parijs en in Versailles kwamen de grootste talenten samen, om het koninklijke
hof van dienst te zijn. Dat koninklijk hof was heel groot, want van veel
adellijken werd verwacht dat zij ook letterlijk dicht bij de koning woonden.
Het
verschil met ‘de provincies’ werd steeds groter. Je kan zeggen dat aan het
begin van de 18e eeuw, op een moment dat Rameau in verschillende Franse steden
als organist fungeert, het algemene muzikale niveau er in verval was. Misschien
is dat wel de verklaring waarom Rameau geen noemenswaardige wapenfeiten wist te
plegen, zolang hij niet in Parijs was.
Dat
Rameau zoveel aandacht had voor het genre acte
de ballet (en andere dans-gerelateerde vormen) kwam in het Frankrijk van de
18e eeuw uiteraard niet uit de lucht gevallen. In de vorige eeuw had de jonge
Lodewijk XIV luit, klavecimbel en gitaar leren spelen, maar zijn interesse ging
vooral uit naar de dans. Dat leidde in 1661 tot de oprichting van de Académie
Royale de Danse. Ook voor muziek kwam er zo’n Académie, zoals ook voor andere
disciplines. De Académie Royale de Musique was erop gericht de muziek van
monopolist Lully te promoten.
Niet
alle dansmuziek was bedoeld om op te dansen. Klaviersuites zoals van Rameau, en
natuurlijk ook van Bach, bevatten gestileerde dansen, bedoeld om naar te
luisteren. Het is wel mogelijk dat je er niet bij stil kan blijven zitten.
Je luistert naar Jean-Philippe Rameau, La La Poplinière (sic), anonieme transcriptie voor sextet, Les Talens Lyriques, Christophe Rousset, 2003.
0:00
/
0:00
Start audio now
Geld moet rollen
Rameau
genoot de bescherming van Alexandre Le Riche de La Pouplinière. Tien jaar
jonger dan Rameau, en zo onmetelijk rijk dat hij zijn geld makkelijk aan
muziek, kunst en literatuur kon besteden. Met rijkdom komen ook minaressen.
Laat nu een daarvan een leerling van Rameau zijn geweest: Thérèse des Hayes.
Mogelijk was zij het die Rameau bij haar minnaar – en later echtgenoot –
introduceerde.
Tussen
ongeveer 1733 en 1753 was Rameau kind aan huis bij La Pouplinière, die er een
eigen orkest op na hield. Het stadspaleis in de Rue Neuve des Petits-Champs
werd op den duur zo sterk met Rameau geassocieerd dat het de bijnaam ‘La
citadelle du Ramisme’ kreeg. Zoals de samenwerking begonnen was eindigde ze
ook: La Pouplinière nam een nieuwe minnares, die de Rameaus het huis uit
bonjourde.
Je luistert naar André Campra, Tancrède, Prologue: Ouverture, Les Temps Présents, Olivier Schneebeli, 2015.
0:00
/
0:00
Start audio now
Lully-Campra-Rameau
Rond
1700 begon zich in de operawereld een nieuw fenomeen af te tekenen. Niet alle
opera’s die op het toneel gebracht werden, waren nieuw. Ze werden hernomen, al
dan niet herwerkt. Dat gebeurde in Frankrijk in het bijzonder met de opera’s
van Lully, hetgeen gezien zijn dominante positie niet zo verwonderlijk is. Maar
het gebeurde ook met de opera’s van Rameau. Het zegt ook wel iets over het
operabedrijf in het algemeen. Opera was big
business geworden, waar investeringen blijvend moesten lonen.
Tussen
Lully en Rameau mag zeker André Campra niet onvermeld blijven, de belangrijkste
onder de post-Lully-componisten. Rameau leerde van Campra enkele harmonische
kneepjes. Of hij gebruikte in Zoroastre een
dramatisch effect dat Campra hem 37 jaar eerder had voorgedaan in Médée. Campra’s Tancrède werd door Rameau overigens een meesterwerk genoemd.
Je luistert naar Jean-Philippe Rameau, Le Temple de la Gloire, Muses, filles du ciel, la paix règne en vos fêtes, Judith Van Wanroij, Les Agrémens, Choeur de Chambre de Namur, Guy van Waas, 2015.
0:00
/
0:00
Start audio now
Librettisten
Rameau
werkte samen met verschillende schrijvers. Voor Pigmalion was dat Sylvain Ballot de Sauvot, die zijn tekst niet
rechtstreeks op het verhaal van Ovidius baseerde, maar het voor een deel haalde
uit een libretto dat Antoine Houdar de Lamotte had gemaakt voor een opéra-ballet van La Barre: Le triomphe des arts.
Rameau
ging ook een opvallende samenwerking aan met Voltaire. De heren leerden elkaar
kennen bij La Pouplinière. Met de mens Rameau liep Voltaire niet hoog op, des
te meer met de componist. Voltaire schreef een libretto, en Rameau componeerde
er een opera op (Samson). Maar om
allerlei redenen kwam het werk nooit ten tonele. Rameau gebruikte delen ervan
opnieuw in andere opera’s. Voltaire leverde later nog wel libretti voor enkele
balletten, zoals Le Temple de la Gloire.
Klaviermuziek,
muziektheorie en opera. Op alle drie deze terreinen leverde Rameau zijn
bijdragen tot de muziekgescheidenis. Hij verhoogde in de klaviermuziek zowel
subtiliteit als virtuositeit. Hij zocht naar de ‘natuurlijke principes’ van
harmonie en tilde daarmee de muziektheorie op tot wetenschappelijk niveau. In
de wereld van de opera, met name die van de tragédie
lyrique, keek hij al vooruit naar onder meer Wagner: hij zat dichtbij de
‘oneindige melodie’, gebruikte het orkest niet louter ter begeleiding, voegde
grootse koren toe. En er was veel dramatiek en spektakel.
We
zouden haast – wellicht gelukkig – vergeten dat hij als persoon geen goede
reputatie had. Korzelig en humeurig, werd gezegd. Op zijn sterfbed in 1764 vond
hij blijkbaar nog genoeg kracht om de priester die hem bijstond terecht te
wijzen omdat hij vals zong.
Op
een slank libretto van Sylvain Ballot de Sauvot – een jurist wiens broer
Rameaus zakelijke belangen behartigde – en naar een verhaal uit de Metamorfosen van Ovidius, schreef
Jean-Philippe Rameau in 1748 een mooi gestroomlijnde acte de ballet voor de Opéra
van Parijs: Pigmalion. Wat is dat
precies, zo’n acte de ballet? Was dat
een populaire dramatische vorm? Hoe verloopt het verhaal? Wie is Pigmalion? Wie
is Ovidius? Wat is de structuur van Pigmalion?
Wat zijn de frappantste scènes? Hoe zijn de rollen verdeeld? Heeft Rameau met
dit werk een stempel gedrukt op zijn tijd? Had het werk enig effect?
Je luistert naar Jean-Philippe Rameau, Pigmalion (1748), Les Grâces, Apotheosis Orchestra, Korneel Bernolet, 2019.
0:00
/
0:00
Start audio now
Acte de ballet
Zappen,
het is niet alleen voor televisiekijkers. Ook het operapubliek van de 18e eeuw
wou snelle afwisseling zien. Meerdere korte eenakters per avond (onder de titel
‘divertissement’ of ‘fragments’), en binnen die eenakters ook een duidelijke
plot, snelle dialoog, en vlotte overgang van het ene nummer naar het andere. Er
moest ook gedanst worden.
Het
vroegste voorbeeld van zo’n acte de
ballet is Zélindor van Rebel en
Francoeur. Die heren waren in 1744 benoemd tot muziekdirecteurs van de Parijse
opera. Een jaar later hadden ze een nieuwe vorm van entertainment bedacht. Met Pigmalion in 1748 toonde Rameau zich een
early adopter van de nieuwe trend.
Zowat de laatste acte de ballet met
die naam is Ovide et Julie van
Cardonne (1773). Het fenomeen beperkt zich dus tot het derde kwart van 18e
eeuw.
Je luistert naar Jean-Philippe Rameau, Pigmalion (1748), Pygmalion, est-il possible que tu sois insensible, Nicole Fournié, Jean-Paul Fouchécourt, Le Concert Spirituel, Hervé Niquet, 1993.
0:00
/
0:00
Start audio now
Geobsedeerd door een object
De
beeldhouwer Pigmalion (een rol voor een haute-contre,
het hoogste tenorregister) heeft een standbeeld van een vrouw gemaakt. Ze ziet
er fantastisch uit. Bijna terstond wordt hij verliefd op zijn eigen creatie.
Voor Céphise, Pigmalions vriendin (sopraan), is dit wel even slikken: ‘Cet
objet t’occupe sans cesse, peut-il m’enlever ta tendresse et te faire oublier?’
Dankzij
Venus komt het beeld tot leven. Vrijwel terstond verklaart het standbeeld zelf
haar liefde aan de beeldhouwer. L’Amour (Cupido, ook sopraan) komt het
gelukkige einde voorspellen, en het feest inleiden. Céphise heeft het moeilijk:
‘Puissent les justes Dieux … punir l’égarement de ton barbare coeur.’
Dat
is in een notendop het verhaal van Pigmalion.
Er is weinig dialoog, en je voelt dat het evenement deels is opgezet om
feestelijke dansmuziek te kunnen spelen, om te kunnen dansen.
Je luistert naar George Frideric Händel, Acis and Galatea, Love in her eyes sits playing (Acis), Ian Bostridge, Orchestra of the Age of Enlightenment, Harry Bicket, 2007.
0:00
/
0:00
Start audio now
Ovidius, natuurlijk
Het standbeeld uit het verhaal van Rameaus Pigmalion ondergaat een verandering, een metamorfose. Dat doet aan
Ovidius denken. Het gaat inderdaad om een verhaal uit diens Metamorfosen.
Publius Ovidius Naso, kortweg Ovidius, was een generatie of twee
ouder dan de historische Jezus. We keren dus tweeduizend jaar terug in de tijd,
naar een plek midden in het huidige Italië. Daar zet de dichter rond het jaar 1
een punt achter zijn bekendste werk: de Metamorfosen.
Het is een epos, vol mythologische verhalen. In twaalfduizend verzen beschrijft
Ovidius de lotgevallen van honderden personages. Die hebben bijna allemaal
hetzelfde aan de hand: ze veranderen.
Voor kunstenaars allerhande is het werk van Ovidius een dankbare
bron, een alternatieve bijbel. Bijna niets uit de Metamorfosen is ongeschilderd of onbezongen gebleven.
Je luistert naar Jean-Philippe Rameau, Pigmalion (1748), Fatal Amour, cruel vainquer, John Elwes, La Petite Bande, Gustav Leonhardt, 1981.
0:00
/
0:00
Start audio now
Heldere structuur
In
het originele verhaal van Ovidius over Pigmalion ligt de nadruk op de
verliefdheid van de beeldhouwer voor zijn eigen creatie. Teleurgesteld in het
gedrag van echte vrouwen verkiest hij zijn eigen – weliswaar levenloze –
vrouwenlichaam te houwen. Als je dat verhaal met hedendaagse ogen leest wordt
het best creepy. Hij ‘brandt van
hartstocht voor dit namaaklichaam’, hij betast haar, kust haar, vleit haar met
verliefde woorden, geeft cadeautjes.
In Pigmalion van Rameau gaat het er anders
aan toe. Eerst (scène 1) gaan we kort in op de gevoelens van de beeldhouwer
(‘Fatal Amour, cruel vainquer’). Daarna (2) is vooral de terecht jaloerse en
boze vriendin aan het woord. Na in totaal een tiental minuten wordt het beeld
wakker (3). Tijd voor een korte reflectie door L’Amour, waarna er gedanst (4)
en gedankt wordt (5).
In
de vierde scène van Pigmalion komt
L’Amour de beeldhouwer gelukwensen met zijn doorzettingsvermogen. Voor zijn
talent mag hij een beloning verwachten, zegt ze.
Er
is maar één probleempje: dat mensgeworden beeld moet nog leren dansen! Daarvoor
hebben we les aimables Grâces nodig.
Zo staat het in de partituur: ‘De Gratiën instrueren het standbeeld en tonen
haar de verschillende karakteristieken van de dans.’
De
populairste dansen van het moment passeren de revue. Het begint ‘très lent’, en
‘a demi jeu’, maar lang duurt die voorzichtigheid niet. Daar is een Gavotte met Menuet, een Chaconne, een
Loure, een Passepied, een Rigaudon,
een Sarabande ‘Pour la Statuë’ en een
Tambourin. Bij de meeste van deze
dansen staat de instructie ‘vif’ toegevoegd, bij de Tambourin zelfs ‘fort vite’: mevrouw het standbeeld is volleerd.
Je luistert naar Jean-Philippe Rameau, Pigmalion, D’ou naissent ces accords…, Apotheosis Orchestra, Korneel Bernolet, 2019.
0:00
/
0:00
Start audio now
… c’est que je vous adore
Ovidius
besteedt in zijn vertelling van het Pigmalion-verhaal bijna geen aandacht aan
wat er tussen beeldhouwer en beeld gebeurt wanneer het eenmaal vrouw is
geworden. Niet zo in Pigmalion van
Rameau. In de derde scène, centraal in de acte
de ballet, beklaagtPigmalion
zich aanvankelijk over zijn dwaasheid, zijn ‘ijdele tederheid’. Maar dan voelt
hijaan dat er iets bijzonders gaat
gebeuren. ‘D’ou naissent ces accords? Quels sons harmonieux?’ (‘Waar komen deze
akkoorden vandaan? Vanwaar deze harmonieuze klanken?’)
En
jawel hoor. Na een snelle passage van L’Amour komt het standbeeld tot leven. Er
volgt een dialoog waarin de beeldhouwer zijn ongeloof uitdrukt, terwijl het
beeld met haar plotse levendigheid leert omgaan. Ze laat niet na meteen haar
trouw te zweren. ‘Alles wat ik van mezelf weet’, zegt ze tot Pigmalion, ‘c’est
que je vous adore’.
Je luistert naar Jean-Philippe Rameau, Pigmalion, L’Amour triomphe, Howard Crook, Les Arts Florissants, William Christie, 1992.
0:00
/
0:00
Start audio now
Liefde triomfeert
Zo
veel liefdesgeluk, het kan niet op. Daar moet op gezongen en gedanst worden. In
de slotscène van Pigmalion brengt de
beeldhouwer zijn intense vreugde over op het publiek. ‘L’Amour triomphe’, meent
hij, ‘Liefde triomfeert.’ We kunnen niet luid genoeg onze lof zingen. Laat de
vlammen van je liefde nu maar volop schitteren.
Het
Pigmalion-libretto is uiterst kort.
Minder dan achthonderd woorden. Ter vergelijking: wat je op deze
Topstukken-bladzijden over Pigmalion
leest, is vijf keer zo lang, bijna vierduizend woorden. Het zegt iets over de doelstelling van een acte de ballet. Het mocht allemaal niet
te lang duren, het verhaal moest goed vooruit gaan. Daar wist Rameau wel raad
mee. Dit is entertainment in de beste zin van het woord.
Rameau
schreef een acte de ballet met de
naam Pigmalion. Dat is de spelling
die we hier hebben gehanteerd. Toch is in het Nederlands de spelling Pygmalion dominanter, bijvoorbeeld in
het begrip ‘het Pygmalion-effect’. Wanneer lesgevers, vaak onbewust,
verwachtingen hebben tegenover bepaalde leerlingen, kan dat de prestaties van
die leerlingen sturen. Dat noemen we ‘het Pygmalion-effect’.
Keren
we terug naar de Rameau-spelling, dan kijken we nog even naar het effect van Pigmalion. Rameau was volgens een
getuigenis erg in zijn nopjes met de publieke belangstelling voor zijn kleine
opera. Samen met Castor et Pollux was
het in de tweede helft van de 18e eeuw zijn meest uitgevoerde dramatische werk.
In de halve eeuw na de première werd het werk minstens tweehonderd keer
uitgevoerd. Veel andere componisten werden mee daarom ook tot het thema
aangetrokken.
Beeldhouwer
verliefd op eigen creatie, die tot leven komt.’ Wat een krantenkop. In de
afgelopen tweeduizend jaar hebben grote hoeveelheden kunstenaars zich bij het
lezen van de krant in hun ochtendkoffie verslikt. Wat een idee, dachten ze,
daar moeten we iets mee doen.
Enerzijds
werd het verhaal herschreven, geschilderd, op muziek gezet – en natuurlijk
werden er beeldengroepen van gemaakt. Anderzijds werd het verhaal tot de
essentie herleid. Zoals bij Shakespeare, wanneer in The Winter’s Tale een beeld van koningin Hermione tot leven komt.
Of in de 19e-eeuwse roman Pinocchio,
waarin een poppenmaker zijn pop in een echte jongen ziet veranderen. Een andere
herneming van het thema is My Fair Lady,
een musical gebaseerd op het toneelstuk van George Bernard Shaw uit 1912: Pygmalion, A Romance in Five Acts.
Rameau
deed het in één akte.
Credits: Benh Lieu Song, CC BY-SA 3.0, via Wikimedia Commons, no changes were made, Cartes et plans anciens, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons, no changes were made, Chabe01, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons, no changes were made, Cliff , Hamza , Kimberly Vardeman, CC BY-SA 2.0, via Wikimedia Commons, no changes were made, Lucasaw, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons, no changes were made, Olivier Lemoine, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons, no changes were made, Philippe Alès, CC BY-SA 3.0, via Wikimedia Commons, no changes were made, Steffen Jung, CC BY-SA 2.0, via Wikimedia Commons, no changes were made, WikiRigaou, CC BY-SA 3.0, via Wikimedia Commons, no changes were made, gallica.bnf.fr / BnF
Credits: Benh Lieu Song, CC BY-SA 3.0, via Wikimedia Commons, no changes were made, Cartes et plans anciens, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons, no changes were made, Chabe01, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons, no changes were made, Cliff , Hamza , Kimberly Vardeman, CC BY-SA 2.0, via Wikimedia Commons, no changes were made, Lucasaw, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons, no changes were made, Olivier Lemoine, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons, no changes were made, Philippe Alès, CC BY-SA 3.0, via Wikimedia Commons, no changes were made, Steffen Jung, CC BY-SA 2.0, via Wikimedia Commons, no changes were made, WikiRigaou, CC BY-SA 3.0, via Wikimedia Commons, no changes were made, gallica.bnf.fr / BnF